"Of all the varieties of virtues, liberalism is the most beloved".
"Of all the varieties of virtues, liberalism is the most beloved".
Ondanks de rijke waaier aan stromingen en ideeën binnen het liberalisme, wordt steeds de individuele vrijheid erkend als onmisbare hoeksteen voor het liberale verhaal. Het koesteren van de vrijheid in al zijn facetten is onlosmakelijk verbonden met het wegwerken van onvrijheden. Want enkel en alleen door vrijheid kan men ontwikkeling en vooruitgang bekomen. In dat opzicht is het liberalisme vernieuwingsgezind; het verzet zich tegen elke vorm van bekrompenheid en status quo.
Het individu als kleinste maatschappelijke eenheid staat centraal in het mensbeeld dat het liberalisme aanhangt. Dit in tegenstelling tot andersdenkende stromingen die abstracties zoals de staat, de gemeenschap, het algemeen belang of de solidariteit vooropstellen. Door het individu als vertrekpunt te nemen is het liberalisme de ideologie bij uitstek die anderen op onbevooroordeelde manier benadert, i.e. ongeacht geslacht, ras, volk, seksuele geaardheid et cetera. Het individualisme is de enige garantie op het uitgroeien tot een uniek mens – geen enkel ‘hoger belang’ mag namelijk oordelen over diens meningen en levenswandel.
Drie basisrechten worden door het liberalisme aanzien als fundamenteel en mogen nooit geschonden worden: life, liberty, property. Het recht op leven betekent dat elk mens soeverein beschikt over zijn leven en lichaam (J.S. Mill). Dit ontkennen impliceert het erkennen van de mens als eigendom van een andere instantie zoals een ander mens, een groep, de staat of een goddelijk wezen. Zolang sommige volkeren beweren dat geschiedenis of geografie hen het recht geeft andere rassen, naties of volkeren te onderwerpen, kan er geen vrede zijn (L. Mises).
Het recht van vrijheid houdt in dat elk mens zijn levenswandel, m.a.w. zijn doen en laten, zelf kan en mag bepalen. Die vrijheid leidt tot zelfontplooiing en uiteindelijk ook tot de ontvoogding van het individu. De enige grens aan die zelfbeschikking stelt zich waar het zelfbeschikkingsrecht van de ander begint. Geweld is enkel toegestaan bij agressie tegen andermans persoon en eigendom (M. Rothbard).
Het recht op eigendom betekent dat mensen recht hebben op de vruchten van hun arbeid. Private eigendom is essentieel om te voorkomen dat er een situatie zou optreden waarin het recht van de sterkste zou gelden. Indien ook maar enige mogelijkheid bestaat dat een persoon wordt afgeperst of zijn goederen worden onteigend door die sterkste, wordt een nefaste rem gezet op initiatief en innovatie.
Bovenstaande rechten kan men samenvatten in het zogenaamde zelfbeschikkingsrecht dat aan elk individu toekomt. De macht van de staat wordt dan ook begrensd door de rechten van het individu (J. Locke).
De vrijemarkteconomie is een bottom-up economie gebaseerd op vraag en aanbod en staat haaks op de zogenaamde planeconomie. Het feit dat elke actie vrijwillig is, ongeacht het gaat over de overdracht van geld, goederen of diensten, vormt de essentie van de vrije markt. Het was de grondlegger van de vrijemarktgedachte, Adam Smith, die aantoonde dat de arbeidsverdeling tussen individuen, die handelen uit eigenbelang, onbedoeld een bijdrage leveren aan economische groei en maatschappelijk welzijn. Een vrije markt zorgt voor de meest efficiënte allocatie van productiemiddelen die steevast leidt tot welvaartsverhoging.
Een planeconomie daarentegen, waar de economie gestuurd wordt door een centraal orgaan, houdt in dat alleen de staat het recht heeft op het verstrekken van goederen en diensten. Opdat de overheid de juiste prijzen zou kunnen vaststellen, moet de overheid over volledige informatie beschikken wat betreft de omstandigheden van het productieproces alsook inzake vraag en aanbod, wat onmogelijk is. Hierdoor worden onvermijdelijk grondstoffen verspild en te dure productieprocessen gekozen. Dit probleem staat bekend als heteconomisch calculatieprobleem (L. Mises). Doordat de productiefactoren in een vrije markt in private handen zijn, wordt de markt gecoördineerd door het handelen van individuen en wordt dit probleem vanzelf opgelost (F. Hayek).
Een van de klassieke deugden van de vrije markt is de aanwezigheid van concurrentie. Door concurrentie moet elke speler zo efficiënt mogelijk presteren, wat zowel de prijs als de kwaliteit positief beïnvloedt in het voordeel van de consument. Liberalen hekelen dan ook elke maatregel of situatie die de concurrentiesituatie ondermijnt. Dit kan gaan van valse concurrentie tussen (gedeeltelijke) overheidsbedrijven en private ondernemers tot vormen van protectionisme. Bij protectionisme neemt de overheid maatregelen gaande van invoerbeperkende maatregelen of het subsidiëren van binnenlandse bedrijven. Het is niet alleen onethisch om op die manier andere mensen te benadelen, maar ook nog eens economisch nadelig. Zelfs wanneer een speler alles voordeliger kan produceren dan de andere spelers, blijft het voor de actoren toch nog voordelig om handel te drijven met elkaar. Dit wordt de theorie van het comparatief voordeel genoemd (D. Ricardo).
Critici doen het liberalisme vaak af als een ideologie voor de rijken en het bedrijfsleven. Aangezien liberalen vertrekken vanuit het individu kunnen ze nooit verdediger zijn van een bepaalde groep. Dit in tegenstelling tot heel wat andere politieke ideologieën die het steevast opnemen voor een afgesloten groep mensen, zoals arbeiders of het eigen volk. Net omdat het individu in feite de kleinste minderheid is op aarde, is het liberalisme de politieke filosofie bij uitstek tot bescherming van minderheden. Wie individuele rechten ontkent, kan zichzelf nooit een verdediger van minderheden noemen (A. Rand).
Sommigen noemen het liberalisme graag minachtend een economische doctrine, maar beseffen niet dat dit slechts een gevolgtrekking is van het zelfbeschikkingsbeginsel. Enkel het kapitalisme en de vrije markt respecteert de zelfbeschikking en wordt daarom aangehangen door de liberalen. Daarnaast is dit systeem het meest efficiënte en welvaartsverhogende systeem, maar dit is – hoewel mooi meegenomen – slechts bijzaak.
Anderen vrezen dan weer het zogenaamde asociale en egoïstische karakter van de ideologie. Deze mensen vergeten evenwel te vaak het belang van de maatschappelijke verbanden binnen het liberalisme. Net door de vrije markt en vrijhandel tussen verschillende actoren, garandeer je samenwerking en contact tussen mensen. Door de afkeer van elke vorm van protectionisme ontstaat interdependentie – het afhankelijk zijn van elkaar. Naast de economische vooruitgang en efficiëntie is het des te meer die samenwerking tussen individuen wereldwijd die ervoor zorgt dat het liberalisme de sociale band tussen mensen bewerkstelligt en garandeert (M. Friedman).
Het liberalisme kan aanzien worden als de meest realistische en down-to-earth politieke filosofie. Net omdat het de mens centraal stelt is het geen dwingende ideologie, in tegenstelling tot denkrichtingen die kost wat kost een ideaal nastreven waaraan voldaan moet worden. Vrijheid is inherent aan de mens en het mens-zijn. Het is er altijd geweest en het is aan ons erover te waken. Of zoals Aristoteles reeds voor onze jaartelling opmerkte, ‘of all the varieties of virtues, liberalism is the most beloved’.
- Thomas Vanthournout
Enkele van de meest invloedrijke personen voor het liberalisme.
Enkele van de meest invloedrijke personen voor het liberalisme.
John Locke (1632-1704) is de filosoof van de vrijheidsrechten en van de rechtstaat. Voor hem berust de staat op een overeenkomst die tot doel heeft de oorspronkelijke rechten van de mensen op leven, vrijheid en eigendom te waarborgen. Overschrijdt de staat de grenzen van deze opdracht, dan verliest hij zijn gezag en zijn de burgers gerechtigd zich een regering aan te stellen die beter aan haar doel beantwoordt. Het overheidshandelen dient gelegitimeerd te zijn door algemeen geformuleerde wetten.
Het liberalisme kent als moreel uitgangspunt de idee dat elk individu een maximale vrijheid behoort te hebben om invulling te geven aan het eigen leven, zolang anderen daarbij niet worden geschaad in hun vrijheid. In tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht, pleiten liberalen dus niet voor een ongelimiteerde vrijheid, maar juist voor duidelijke grenzen aan ieders vrijheid. Om de libertariër Nozick te citeren: iemand kan de vrijheid hebben om zijn eigen mes rond te laten slingeren waar hij wil, maar niet in de rug van iemand anders. De vrijheid van de een stopt bij de vrijheid van de ander.
Naast zelfbeschikking over het eigen lichaam, is ook de mogelijkheid om van de natuur gebruik te kunnen maken een wezenlijk onderdeel van de vrijheid van de mens. Omdat de menselijke gemeenschap slechts de beschikking heeft over een eindige planeet, mag een individu de natuur niet ongelimiteerd voor zichzelf op eisen.
Dit idee werd al geformuleerd lang voordat de natuur zo schaars was als we haar nu kennen. John Locke leidde dit af als logische consequentie van zijn liberale principes. Volgens Locke heeft elk individu recht om op een maximale vrijheid invulling te geven aan het eigen leven. Hierbij mag dit individu een gedeelte van de natuur opeisen, mits hij genoeg en van dezelfde kwaliteit overlaat voor anderen. Niemand kan meer aanspraak maken op de natuur dan een ander, want de mogelijkheden die de natuur biedt, zijn niemands persoonlijke verdienste. Wanneer er bijvoorbeeld een beperkte hoeveelheid land beschikbaar is voor twee personen, en een van beide personen eigent zich meer dan de helft toe, dan is dit volgens Locke onrechtvaardig. De tweede persoon wordt hiermee te veel beperkt in het geven van een eigen invulling aan zijn leven.
Locke gaat niet uit van de visie dat privé-bezit alleen voort kan komen uit algemene instemming. Privé-bezit ontstaat uit noodzaak: als men voedsel niet zou bezitten, maar het wel zou nuttigen en dus aan de rest van de mensheid onttrekken, dan zou dat in tegenspraak zijn met elkaar. Dus, wat men nuttigt, dient men te bezitten. Hieruit redeneert John Locke terug naar het begin van bezit, en concludeert dat men iets bezit kan noemen vanaf het moment dat men hier moeite voor doet. Zonder dat er arbeid in is geïnvesteerd hebben goederen nauwelijks waarde; de waarde van een goed wordt bepaald door de arbeid die erin geïnvesteerd wordt. Daarnaast kan niemand het lichaam van een mens bezitten, behalve de betreffende persoon zelf. Locke vindt dat wanneer men iets bezit, men ook de vrijheid heeft dit bezit af te staan aan anderen. Hiermee verklaart hij de handel van goederen. Hij verdedigt het rechtvaardigingsprincipe dat niemand meer zou mogen bezitten dan hij kan bewerken en gebruiken.
Locke zag in elk mens als een van nature vrij geboren individu, met een vanzelfsprekende neiging het eigenbelang na te streven. Zonder overkoepelende statelijke macht zou de samenleving vervallen in een verbeten gevecht om het eigen belang. Door middel van het maatschappelijk verdrag/contract worden de burgers tegen zichzelf en tegen elkaar beschermd. Wie deel wil uitmaken van de staat verplicht zichzelf de regels van de staat te respecteren. Tegenover dit verlies van de vrijheid uit de natuurlijke toestand staat het recht van bescherming door de overheid. Er is dus sprake van een gefingeerde overeenkomst waaruit voor de staat en de burgers wederzijdse rechten en verplichtingen voortvloeien.
Adam Smith werd in 1723 in Kirkcaldy (Schotland) geboren, als enig kind. Op veertienjarige leeftijd ging Adam naar de Universiteit van Glasgow, waar hij theologie ging studeren. Hij verbleef vier jaar in Glasgow. Daar kreeg hij les van docenten die later met hun vernieuwende ideeën de Schotse Verlichting in zouden luiden.
Van grote betekenis voor Adam Smiths ontwikkeling was zijn vriendschap met David Hume, die publiceerde op het gebied van geschiedenis, economie, kunst en filosofie. Smith had zoveel succes, dat hij benoemd werd tot hoogleraar in de logica en later in de moraalfilosofie aan de Universiteit van Glasgow.
In 1759 publiceert Smith zijn Theory of Moral Sentiments. Smith zet in dit boek uiteen hoe individuen met veelal tegenstrijdige belangen in staat zijn met elkaar samen te leven zondar dat er onmiddellijke conflicten uitbreken. Met dit boek werd zijn reputatie gevestigd.
In 1776 verscheen zijn boek de Wealth of Nations (An inquiry into the Nature of the Wealth of Nations) dat onmiddellijk een succes was. Door dit boek wordt Adam Smith algemeen gezien als grondlegger van de economische wetenschap. Er wordt een uitvoerige analyse gemaakt van de werking van de markteconomie. Bovendien wordt er een schets gemaakt van de historische ontwikkeling van de Europese markteconomie, worden er verschillende denksystemen van politieke economie besproken en spreekt Smith zich uit over de taken van de wetgever ter bevordering van economische groei.
Adam Smith laat in de Wealth of Nations zien hoe de arbeidsverdeling tussen individuen, die uitsluitend uit eigenbelang handelen, onbedoeld een bijdrage levert aan economische groei en het maatschappelijk welzijn. Het individu is 'led by an invisible hand to promote an end which is no part of his intention'. Deze metafoor van 'de onzichtbare hand' is onlosmakelijk verbonden met Adam Smith.
Volgens Smith worden gedragingen bepaald door verschillende, waaronder ook sociale, motieven en behoeften. Daaruit ontstaan regels voor het samenleven die het eigenbelang beperken. Binnen dit theoretische kader beschrijft Smith in zijn Wealth of Nations de werking van de markt en de manier waarop die markt in staat is het eigenbelang te reguleren, waardoor het maatschappelijk belang wordt vergroot. Smith was zich bewust van de beperkingen van die marktwerking. Zijn aanbevelingen tot een vrijere marktwerking moeten dan ook gezien worden in het licht van het mercantilistische denken in zijn tijd. Voortdurend wijst Smith op het belang van de institutionele context waarbinnen de markt als coördinatiemechanisme opereert. Smith was dus een voorstander van een zo klein mogelijke overheid. De overheid moet zich niet bemoeien met de gewone gang van zaken van de industrie en handel. Laat elk individu zijn eigen nut maximaliseren, daardoor zal automatisch het totale nut van de bevolking maximaal zijn. Er moest concurrentie komen, dit was de eerste conditie voor economische expansie. Economische groei zal uiteindelijk de welvaart van iedereen in de gemeenschap verbeteren.
De invloed van de Wealth of Nations was erg groot. De bedrijven in Engeland hadden last van de restricties die de staat hen oplegde. Smith gaf de bedrijven een theorie die zei dat het helemaal niet goed was dat de overheid dit deed. De industriële sector zag enorme expansiemogelijkheden voor hun productie en handel en werden grote aanhangers van Smith. Dit had economische liberalisatie tot gevolg en er wordt wel beweerd dat daardoor de Industriële Revolutie in Engeland zo veel eerder plaatsvond dan in andere landen.
Smith had nog wel het plan om een boek te schrijven over de beginselen en de geschiedenis van het recht. Daar kwam hij echter niet aan toe, want in 1778 werd hij 'Commisioner of customs' in Edinburgh. Ironisch genoeg hield de pleitbezorger voor de vrijhandel zich de laatste jaren van zijn leven bezig met het toezicht op de naleving van restricties en verboden op het terrein van de in- en uitvoer. Smith stak zijn meeste vrije tijd in het herzien van de teksten van zijn Theory of Moral Sentiments en de Wealth of Nations. In 1790 overleed Adam Smith op 67-jarige leeftijd.
Friedrich August Hayek werd op 8 mei 1899 in Wenen geboren. Op jonge leeftijd zou hij zich al ontwikkelen tot een veelzijdig wetenschapper. Hij is bij het grote publiek bekend geworden als econoom en politiek-filosoof. Hij heeft gedurende een lange periode na WO II een belangrijke bijdrage geleverd aan de ideeën die ten grondslag lagen aan de politieke en economische ontwikkelingen in Europa en ver daarbuiten. Zijn theorieën over de krachten die werkzaam zijn in de samenleving vormen een indrukwekkende combinatie van feitenkennis en inzicht in sociale en economische processen die door die feiten worden teweeggebracht. Daarbij steekt hij zijn afkeer van socialisme, communisme en fascisme niet onder stoelen of banken. Hayek is een groot voorstander van vrije concurrentie en blijft zich met kracht afzetten tegen degenen die de vrijemarkteconomie proberen te vervangen door een centraal geleide planeconomie.
Hayek studeert aan de Weense Universiteit, waar hij doctoraten behaalt in de rechten, politieke wetenschappen en economie. Tot begin jaren '30 geeft hij les in Wenen. In 1931 emigreert hij naar Engeland omwille van onder andere de bezorgdheid over de opkomst van de nazi's in Duitsland. En in 1950 vertrekt Hayek voor 12 jaar naar Amerika waar hij een leerstoel in Social and Moral Sciences aanvaardde aan de Universiteit van Chicago, die dan al een reputatie heeft op het gebied van de liberale economie. Vanaf 1962 tot aan zijn emeritaat in 1967 bekleedt Hayek een leerstoel in de politieke economie in West-Duitsland. Na zijn emeritaat geeft Hayek nog les in Salzburg en Freiburg, dat zijn laatste woonplaats zal zijn. In 1974 krijgt Hayek de Nobelprijs voor economie. Hij moet deze wel delen met de socialistische Zweedse econoom Gunnar Myrdal.
Hayek was altijd dol op discussies en ideologische conflicten. Uit 1931 dateert de aanvang van het scherpe, maar instructieve debat tussen Hayek en zijn vermaarde tegenstander Keynes. Een van de voornaamste redenen waarom de twee economen het nooit eens werden, ligt op hun totaal verschillende kijk op de rationele vermogens van het individu. De macro-economische planner zoals Keynes die ziet, zou over een mate van kennis moeten beschikken die volgens Hayek geen enkel mens zich ooit zou kunnen verwerven. Het besef dat elk individu slechts een fractie bezit van de complexe kennis, waardoor het totale resultaat van maatschappelijke interactie wordt bepaald, vorm juist het fundament van Hayeks economische, sociale en politieke theorieën. Eén van zijn uitgangspunten is dat de beschaving eerst een aanvang nam, toen de mens bij het nastreven van zijn doeleinden kon profiteren van meer kennis dan hij zichzelf had eigengemaakt en daarmee de grenzen van zijn eigen onwetendheid kon overschrijden.
Mede uit teleurstelling over het feit dat Keynes' economische theorieën zich aanvankelijk in een veel grotere populariteit mogen verheugen dan de zijne (wat later zou veranderen want Hayek kreeg de Nobelprijs voor economie in 1974), gaat Hayeks betrokkenheid en belangstelling zich steeds mee richten op het maatschappelijk kader, waarbinnen economische activiteiten zich voltrekken, nl. het terrein van de politieke en sociale filosofie. Eén en ander komt bvb. tot uitdrukking in de publicatie van zijn waarschijnlijk meeste bekende boek uit 1944, The road to serfdom (in het Nederlands vertaald als De weg naar de slavernij). Hierin analyseert hij de verontrustende ontwikkelingen die mede tot de Tweede Wereldoorlog hebben geleid en waarschuwt hij voor collectivistische tendenzen. Hij zet systematisch en met krachtige argumenten uiteen tot welke problemen en kwalijke gevolgen de goedbedoelde socialistische idealen in de praktijk kunnen leiden.
In The constitution of liberty (1960) geeft Hayek een opbouwende en briljante beschrijving van de principes die hij fundamenteel acht voor het goed functioneren van een menselijke samenleving. In Law, legislation and liberty (1973) werkt hij deze theorie nog verder uit. Vrijheid is de kern van het pleidooi. Hayek formuleert de belangrijkste waarden van het klassieke liberalisme: de waardigheid van het menselijk individu, het morele principe van persoonlijke vrijheid, de stimulerende werking van eigen verantwoordelijkheid(sbesef), de voordelen van een vrijemarkteconomie en de noodzaak van een regering met beperkte bevoegdheden, onderworpen aan de regels van de rechtsstaat. Tegenover de door de voorstanders van een centrale planeconomie bepleite sturing door de overheid stelt hij de waarde van concurrentie en het prijsmechanisme van de vrije markt die een veel doeltreffender coördinatie van sociale en economische activiteiten garanderen. Van essentieel belang acht Hayek de vrijheid van het individu om eigen initiatieven te ontplooien en privé-eigendom te verwerven en te bezitten.
Friedrich Hayek heeft met zijn theorieën vele aanhangers gemaakt. Hij is op hoge leeftijd overleden in Freiburg op 23 maart 1992.
Milton Friedman werd geboren op 31 juli 1912 in Brooklyn, New York. Hij is economist van opleiding en behoort tot de Chicago-school. Hij studeerde trouwens aan de Universiteit van Chicago en werd er tevens professor.
Friedman was één van de invloedrijkste economen van de laatste eeuw en zonder twijfel de meest succesvolle advocaat van de economische vrijheid. Hij wijzigde op zijn eentje het economische denken en leerde de centrale banken hoe ze hun beleid moesten voeren. Tussendoor stond Friedman mee aan de wieg van de financiële futures en orkestreerde hij de ondergang van Bretton Woods. Friedmans visies weken dermate radicaal af van de gangbare opvattingen dat hij meerdere decennia moest vechten voor zijn gelijk. Hij was een briljant econoom. In 1976 kreeg hij dan toch uiteindelijk de Nobelprijs voor Economie.
Economie en financiën zijn geen exacte wetenschappen en laten dus heel wat ruimte voor grote veldslagen tussen andersdenkenden. In de financiële economie woedt het strijdgewoel in de vorige eeuw tussen voor- en tegenstanders der efficiënte markten. In de reële economie is de strijd nog grootser: de Keynesianen, de volgelingen van Maynard Keynes, vechten tegen de monetaristen, de volgelingen van Milton Friedman.
Friedman betwistte de theorieën van Keynes. In de jaren 50, toen het Keynesianisme algemeen werd aanvaard als de enige economische wetenschap, viel Friedman de economische bijbel frontaal aan: Keynes magistrale General Theory uit 1936 zou krioelen van fouten en onnauwkeurigheden.
In 1957 publiceerde Friedman A theory of the Consumption Function. Met enkele rake pennentrekken veegde hij de twintig jaar lang bejubelde Keynesiaanse consumptiefunctie op een hoopje. Volgens Keynes is de particuliere consumptie afhankelijk van het loon, en dus variabel: een loonsverhoging leidt tot meer consumptie, een ontslag leidt tot minder. Volgens Friedman evenwel beïnvloedt een inkomensverwachting over een lange termijn de consumptie, die dus veel stabieler is dan iedereen tot 1957 voor waar hield. Maar als Keynes beroemde consumptiefunctie niet werkt, dan werkt de Keynesiaanse politiek evenmin, die is immers gestoeld op het aanzwengelen van de consumptie.
Friedman sloopte met zijn kwantitatieve geldtheorie zo mogelijk nog meer heilige Keynesiaanse huisjes. Volgens Keynes wordt het economische beleid het best gediend via de regering en het parlement: zij moeten het ritme van de conjunctuur regelen via belastingen en overheidsuitgaven. Volgens Friedman en de monetaristen moet de politieke overheid zich niet moeien met de economie. Laat de economie haar plan maar trekken. Als het moet, dan kunnen de centrale banken nog altijd het ritme van de conjunctuur bijstellen via de geldhoeveelheid.
Keynesianen stellen dat geldhoeveelheid geen werkbaar instrument is, omdat volgens hen de omloopsnelheid van het geld niet constant is. Friedman kon aantonen dat de omloopsnelheid constant is en de productie eveneens. Dus bepaalt de geldhoeveelheid rechtstreeks het prijspeil of de inflatie. Volgens Friedman komt het er op aan de geldhoeveelheid stabiel te houden. Dat lukt niet in een systeem van vaste wisselkoersen. Friedman was dan ook de eerste econoom die zich openlijk kantte tegen het vastgeroeste systeem van Bretton Woods.
Al in 1950 stelde hij dat een dergelijk systeem rampzalig is voor de wereldeconomie. Regeringen gaven de voorkeur aan invoerheffingen in plaats van recessies om hun munten stabiel te houden. Daardoor gingen de leden van Bretton Woods zich steeds protectionistischer gedragen, met alle gevolgen van dien voor de wereldeconomie.
Friedmans kruistocht tegen de vaste wisselkoersen duurde lang. Een van zijn argumenten was dat de Philips Curve onzin is. Volgens die stelling van Philips kan je de werkloosheid terugdringen door de inflatie op te voeren, en omgekeerd. Friedman orakelde: 'Denken de economen nu werkelijk dat bedrijven meer mensen in dienst nemen in tijden dat de waarde van hun geld daalt? Eerder vroeger dan later zullen ze worden geconfronteerd met een combinatie van hoge inflatie en hoge werkloosheid'.
Toen de wereld in de jaren 70 kennis maakte met het fenomeen stagflatie, kreeg Friedman het respect dat hij al een kwarteeuw verdiende. Friedmans roem steeg ten top in 1979 met het op geldhoeveelheid toegespitste en erg succesvolle monetaire beleid van Paul Volcker van de Amerikaanse Centrale Bank. Volckers recepten waren immers gebaseerd op Friedmans leer over de geldhoeveelheid. In 1979 publiceerde hij ook de bestseller Free to Choose, waarin hij op een begrijpbare manier de werking van de economie en de negatieve effecten van te veel overheidsinmenging uitlegde.
Friedman was de grote held van de financiële markten. Hij haatte onnodige reguleringen. Een overheid moet haar burgers beschermen, dat is haar hoofdtaak. Haar pogingen om belangen van kiezers te behartigen, de moraal in wetten te gieten en de economie te regelen, leiden onwillekeurig tot minder efficiëntie, minder innovatie en minder vrijheid. De door een overheid aangereikte oplossing voor een probleem is meestal even problematisch dan het probleem zelf, zei hij. De overheid moet dus scheidsrechter zijn, niet een speler.
Milton Friedman overleed op 94-jarige leeftijd aan een hartaanval.
De Amerikaanse filosoof John Rawls (1921-2002) heeft enorme invloed gehad op het politieke en filosofische denken van de laatste 30 jaar. De grote belangstelling voor zijn werk moet wellicht daarin worden gezocht dat zijn theorieën een hulpmiddel zijn bij een debat over een rechtvaardige samenleving. Rawls laat ons indringend en overtuigend zien hoe kan worden gereflecteerd over het welzijn van mensen, met name dat van de minst bevoorrechten. De mensen mogen niet de dupe worden van de oneerlijke verdeling van aanleg en talenten. Hij paste zijn rechtvaardigheidstheorie ook toe op de rechtvaardigheid tussen volkeren. Met zijn verfijnde inzicht in het morele en het sociale kan het liberalisme zijn voordeel doen.
In zijn belangrijke werk A Theory of Justice uit 1971 heeft Rawls een invloedrijke theorie over rechtvaardigheid geformuleerd. Het betreft een politieke theorie voor een rechtvaardige, pluralistische en modern democratische samenleving. Hij vertrekt van de gedachte dat een maatschappij een samenwerkingsverband is tussen rationele personen ter bevordering van hun belangen. Rawls ziet de rechtvaardigheidstheorie als een onderdeel van de rational choice theory, die de beginselen van het rationeel beslissen bestudeert.
John Stuart Mill werd in 1806 in Londen geboren. Hij was de zoon van James Mill, die ook een bekende econoom uit de Klassieke School was. Vanaf zijn derde kreeg hij lessen in lezen, schrijven, Grieks en rekenen. Vanaf zijn achtste kreeg hij les in Latijn, algebra en meetkunde. Toen hij zeventien jaar oud was stichtte hij al een 'utilitarische vereniging'. Na een zenuwinzinking op zijn eenentwintigste nam hij wat meer afstand tot de ideeën van Jeremy Bentham. Hij leefde lange tijd samen met zijn vrouw Harriët Tayler, die samen met hem de emancipatie van de vrouwen heeft bepleit. John Stuart Mill was als Engels filosoof en econoom een van de meest liberale denkers van de 19e eeuw. Hij stierf in 1873.
Zijn hoofdwerk dat als een kritische samenvatting van de klassieke gedachtegang kan worden opgevat met vernieuwingen op het terrein van geld en internationale handel, verscheen in 1848 onder de titel Principles of Political Economy.
Voor politiek en economie is Mill belangrijk geweest door zijn boek On Liberty , waarin hij sterk liberale opvattingen heeft verwoord. Hij nam het op voor de vrijheid van meningsuiting en betoogde in zijn boek dat het muilkorven van opinies een “peculiar evil” is. Het grondrecht op vrijheid van meningsuiting dient als een klassiek-liberaal vrijheidsrecht te worden opgevat die een onthoudingsplicht in hoofde van de overheid oplegt. Het is een recht dat slechts om zwaarwichtige redenen kan worden beperkt, met name omdat het in een concreet geval botst met een ander grondrecht (bvb. persoonlijke integriteit). Eigen aan grondrechten is dat er tussen grondrechten onderling geen vaste hiërarchie bestaat. Een eventuele beperking van de vrijheid van meningsuiting dient steeds relationeel te kunnen worden verantwoord en mag nooit berusten op de intrinsieke waarde of waarheid van wat gezegd wordt.
David Hume werd geboren in Edinburgh op 26 april 1711. Hume was gezien de traditie in zijn familie voorbestemd advocaat, rechter of staatsman te worden. Zijn rechtenstudie was evident maar Hume verkiest oude werken van grote literaire schrijvers en de relatief recente boeken door Hutcheson, Newton en Locke boven zijn juridische studieboeken. Hij bezweek al jong voor wat hij later zou beschrijven als "my love of litery frame, my ruling passion". Zijn belangrijkste filosofische werk, de Treatise of Human Nature, schreef hij rond zijn vijfentwintigste. Hume volhardde in het schrijven, publiceerde opstellen en dong naar een academische positie in de filosofie, de leerstoel voor ethiek en 'pneumatische filosofie' in Edinburgh. Toen dat niet lukte werd hij eerst tutor van een gek, toen secretaris van twee generaals en later bibliothecaris in Edinburgh.
Inmiddels had Hume zijn Treatise omgewerkt tot een boek dat aanmerkelijk meer succes zou hebben: de Philosophical essays concerning human understanding (1748). Dit werk was een elegantere en minder technische bewerking van de eerste twee delen van de oorspronkelijke verhandeling, aangevuld met het essay 'On miracles', berucht vanwege zijn stelling dat voor wonderen nimmer afdoende bewijs kan worden gevonden. Enkele jaren later volgde ook de bewerking van het derde deel, onder de titel An inquiry concerning the principles of morals (1751).
Robert Nozick was de denker die het klassieke liberalisme met het economische liberalisme verbond. In zijn hoofdwerk, Anarchy, state and utopia (1974) brengt hij een radicale vorm van liberalisme naar voren: 'Individuen hebben rechten waar niets of niemand inbreuk op mag maken'. Alle rechten hebben bij Nozick een eigendomskarakter. Dus ook het recht op vrijheid en het recht op bezit. In de natuurtoestand kan iedereen ongelimiteerd recht laten gelden op zijn rechten. Alleen eigenrichting brengt problemen met zich mee. Mensen organiseren zich daarom best in beschermingsverbanden.
Uit de beschermingsverbanden groeit de minimale staat door concurrentie tussen de beschermingsverbanden onderling. De concurrentie zorgt dat de minimale staat die eruit ontstaat inderdaad minimaal is: omdat een ieder belang heeft bij het zo minimaal mogelijk zijn van de staat, deze doet immer het minst inbreuk op de individuele rechten. De minimale staat beperkt zich tot bescherming tegen geweld, diefstal en bedrog en doet contracten naleven - handhaaft natuurrechten en schendt ze niet. Een staat die zich bezig houdt met herverdeling maakt inbreuk op de rechten van burgers, neemt van de een af om aan de ander te geven en dat is eenvoudig diefstal, of, zoals Nozick zegt, belasting heffen om met dat belastinggeld meer te doen - iets anders te doen - dan wat de minimale staat mag doen staat gelijk aan dwangarbeid.
Nozick is verantwoordelijk voor de hernieuwde aandacht voor de klassiek-liberale filosofie. Hij stelt dat de minimale staat de meest extensieve staat is die met individuele rechten te vereenzelvigen valt. Met als uitgangspunt een anarcho-kapitalistische ordening à la Rotbard laat Nozick zien, hoe zonder individuele rechten te schenden er automatisch een minimale staat met het monopolie op geweld zal ontstaan. Nozick draagt een libertarische theorie uit, waarin alleen een inkomensherverdeling die zonder geweld, dwang of fraude tot stand is gekomen legitiem is. Inkomensherverdeling door de staat is als gevolg hiervan altijd een inbreuk op de vrijheid van het individu.
Murray Newton Rothbard (New York, 2 maart 1926 — aldaar, 7 januari 1995) was een Amerikaans econoom en politiek filosoof.
Rothbard werd geboren als kind van joodse immigranten uit Rusland. Hij studeerde wiskunde (Bachelor of Arts in 1945) en economie (Master of Arts in 1946) aan Columbia University. In 1956 promoveerde hij aan dezelfde universiteit op onderzoek naar de financiële crisis van 1819 in de Verenigde Staten. In die periode was hij ook recensent bij het blad National Review.
In 1962 werd zijn boek "Man, Economy, and State" uitgebracht. Hierin gaf hij een praxeologische uiteenzetting van economische principes, geïnspireerd door eerder werk van onder meer Ludwig von Mises en de Oostenrijkse School.
Rothbard was een proponent van het Amerikaans Libertarisme en anarchokapitalisme, en medeoprichter van het Cato Institute in 1977, dat hij enige tijd later verliet vanwege onenigheid over de mate waarin deze instelling principes moest opofferen voor politiek gewin en invloed.
Ludwig von Mises werd in 1881 geboren in het Habsburgse Lemberg, het huidige Lviv in Oekraïne. Zijn vader, Arthur Edler von Mises, was een ingenieur bij de spoorwegen en ambtenaar. Adele Landua was zijn moeder. Hij had twee jongere broers, Karl (die op jonge leeftijd al overleed), en Richard, die een grote bijdrage geleverd heeft aan de ontwikkeling van de mechanica en wiskunde.
Al vroeg in het leven van Von Mises verhuisde de familie naar Wenen. In 1892 begon hij met een opleiding aan de Akademisches Gymnasium, waar hij bevriend raakte met Hans Kelsen. Daarna, in 1900, begon hij te studeren aan de faculteit Recht en Bestuurskunde van de Universität Wien. Hij was in zijn beginjaren aldaar een exponent van de Historische School, maar na het lezen van Carl Mengers Grundsätze der Volkswirtschaftslehre (grondslagen van de economie) en het bijwonen van seminars van oud-minister van financiën Eugen von Böhm-Bawerk veranderden zijn opvattingen aanzienlijk. In 1906 verkreeg hij een doctoraat in recht en economie.
In 1909 begon hij te werken voor de Oostenrijkse kamer van koophandel, die in die tijd een grote invloed kon uitoefenen op de regering. Hij zou daar uiteindelijk tot 1938 blijven werken. Tijdens de Eerste Wereldoorlog was Von Mises officier bij de Habsburgse artillerie en tevens economisch adviseur bij het oorlogsdepartement. Zijn ervaringen aan het front hebben bijgedragen aan zijn latere afkeer tegen het staatssocialisme. In het interbellum was hij één van de weinige Duitstalige intellectuelen die het klassiek-liberalisme bepleitten.
Von Mises betrok in 1934 een leerstoel (internationale economische relaties) bij het Institut Universitaire des Hautes Études Internationales in Genève, Zwitserland. Hij trouwde daar in 1938 met Margit Serény Herzfeld, moeder van auteur Gitta Serény. De Joodse Von Mises emigreerde in 1940 naar New York in de Verenigde Staten, om in 1946 het Amerikaans staatsburgerschap te aanvaarden. Hij heeft nooit een betaalde academische positie kunnen bekleden: ook bij New York University was hij slechts een visiting professor. Hij heeft wel veel werk als adviseur gehad, onder meer bij het National Bureau of Economic Research en de Foundation for Economic Education.
Ayn Rand (Alissa "Alice" Zinovievna Rosenbaum) (Sint-Petersburg, 2 februari 1905 – New York, 6 maart 1982) was een Amerikaans romanschrijfster en filosofe. Zij is de grondlegger van de filosofische stroming van het objectivisme. Hoewel ze in Rusland werd geboren en in 1926 naar de VS kwam, heeft ze de theorieën van Aristoteles weer doen herleven, maar sloot haar eigen theorieën daarbij in (zoals haar bewondering voor het kapitalisme). Ze heeft de meeste bekendheid gekregen met haar romans The Fountainhead en Atlas Shrugged. Laatstgenoemd boek is haar 'magnum opus' en werd in een onderzoek van Time Magazine door Amerikaanse lezers, na de bijbel, als belangrijkste boek van de twintigste eeuw betiteld.
In 1936 kwam Rand met het enigszins autobiografische We The Living en twee jaar later met Anthem. We The Living werd vanwege de felle anti-communistische toon met gemengde gevoelens ontvangen in de VS. De jaren van de grote depressie (ook wel 'The Red Decade' genoemd) waren bij het verschijnen van het boek op hun dieptepunt en er leefde een grote sympathie voor het socialisme onder de Amerikaanse bevolking. Voor Anthem, een boek waarin een futuristische maatschappij wordt beschreven en waar het collectivisme triomfeert, kon ze in de VS geen uitgever vinden en het werd uitgegeven in het Verenigd Koninkrijk. Haar grote succes kwam met de bestseller The Fountainhead (in het Nederlands vertaald onder de titel De Eeuwige Bron) in 1943. Het boek was reeds door twaalf uitgevers afgewezen. Ze vonden het te intellectueel en niet aansluiten bij de mainstream. Nummer dertien (Bobbs-Merrill Company Publishing House) hapte echter wel toe. Het boek zou een wereldwijd succes worden en zo'n 6 miljoen stuks verkopen. In 1949 werd het boek verfilmd met in de hoofdrol Gary Cooper. In 1957 verschijnt Atlas Shrugged (in het Nederlands vertaald als Wereldschok en Atlas In Staking) dat insloeg als een bom en intellectueel Amerika op zijn kop zette. Atlas Shrugged is in 2012 opnieuw uitgegeven door Luitingh Sijthoff als 'De kracht van Atlantis'.
Claude Frédéric Bastiat (Bayonne, 30 juni 1801 - Rome, 24 december 1850) was een Frans econoom en klassiek-liberaal filosoof.
Ongetwijfeld is Bastiats belangrijkste werk, oorspronkelijk een pamflet, De Wet, 1850, die de ontwikkeling van een vrij en rechtvaardig wetssysteem beschrijft en alle aspecten van de toepassing ervan in een liberale maatschappij behandelt. Bastiat zal verder altijd herinnerd worden voor zijn satirische pamfletten. Vooral zijn petitie van kaarsenmakers gericht aan de Franse wetgevende gedeputeerden is beroemd geworden. Hierin werd gesteld dat er zich een uitzonderlijk gunstige gelegenheid zou voordoen voor de gedeputeerden die zich uitermate inzetten voor de Franse producenten door het buitenhouden van buitenlandse competitie, om zodanig binnenlandse prijzen laag te houden en voor overvloed te zorgen. Ze attendeerde erop dat er nog een buitenlandse mogendheid (de zon!) was, die de markt overspoelde met een gratis product. Ze verlangde daarop dat de gedeputeerde er alles aan zouden doen om die mogendheid buiten te houden, om daarmee de welvaart van de Franse inwoners te bevorderen.
Zijn werk Ce qu'on voit et ce qu'on ne voit pas (Wat men ziet, en wat men niet ziet) is een uitstekend voorbeeld van het economisch principe van verborgen kosten. Hierin stelt hij dat er vaak wel gekeken wordt naar de directe consequenties van economisch handelen, maar niet naar de eventuele andere, vaak verborgen, effecten hiervan. Hij noemde het voorbeeld van een winkelier, waarvan de winkelruit wordt ingeslagen. De consensus zou zijn dat dit een onfortuinlijke gebeurtenis is, maar dat het gelukkig wel weer geld oplevert voor de glazenmaker, die toch ook moet leven van het geven van arbeid. Maar wat nu als de ruit nog steeds heel zou zijn, zodat de winkelier niet de glazenmaker had moeten betalen voor de ruit? Misschien had de winkelier er dan wel voor gekozen om schoenen te kopen. De winkelier zou dan een mooi paar nieuwe schoenen hebben èn nog steeds de voldoening krijgen van een hele winkelruit. Er wordt dus geen welvaart gecreëerd door het onnodig vernietigen van eigendom.
In deze rubriek willen wij een wegwijs bieden in alle mogelijke bronnen die er ter beschikking staan om meer te weten te komen over het liberalisme.
The Mises Institute is the world’s largest, oldest, and most influential educational institution devoted to promoting Austrian economics, freedom, and peace in the tradition of classical liberalism.
Since 1982, the Mises Institute has provided both scholars and laymen with resources to broaden their understanding of the economic school of thought known as Austrian economics. This school is most closely associated with our namesake, economist Ludwig von Mises.
We are the worldwide epicenter of the Austrian movement.
The Cato Institute is a public policy research organization — a think tank – dedicated to the principles of individual liberty, limited government, free markets and peace. Its scholars and analysts conduct independent, nonpartisan research on a wide range of policy issues.
Students For Liberty is a rapidly growing network of pro-liberty students from all over the world. Our mission is to provide a unified, student-driven forum of support for students and student organizations dedicated to liberty. We are the largest libertarian student organization in the world. We accomplish this through a strategy of empowerment, identifying the top student leaders and training them to be agents of change in their communities. What began as a small meeting of young leaders has become an international movement of students with over 1,350 groups and 800+ leaders around the world and operations on every inhabited continent.
Ongetwijfeld is Bastiats belangrijkste werk, oorspronkelijk een pamflet, De Wet, 1850, die de ontwikkeling van een vrij en rechtvaardig wetssysteem beschrijft en alle aspecten van de toepassing ervan in een liberale maatschappij behandelt.
Why Liberty is a broad and multidisciplinary introduction to the ideas of liberty. It focuses not just on political theory but also on liberty through the lens of culture, entrepreneurship, health, art, technology, philosophy, and the transformative power of freedom. Edited by Dr. Tom G. Palmer, the book features articles from experts in the fields of policy, academia, business, media, and student organizing. This collection emphasizes students talking to students, showing that freedom is not an old antiquated idea, but a dynamic and liberating force with the power to change the world. It is time for young people to stand up and say “this is what we believe in”.
Our politicians and, frankly, our parents have failed us. They have used the mechanisms of the welfare state to hold power and live off the backs of future generations. Now we have to take our futures into own hands. If not us, who? If not now, when? The stakes are far too high to sit back and let this crisis continue to grow. As Tom Palmer notes “We can avert catastrophe and we can substitute for the welfare state institutions that are more just, more fair, more efficient, and more helpful to those in need.” This is true, but the politicians will not fix it themselves. We have to educate and motivate our fellow students to take action. Only we, the youth, can fix this problem for ourselves and our future.
As students for liberty, we are well-versed in defending the free market. Our opponents on campus constantly claim that markets are unfair, that capitalism is exploitative, that competition is inhumane, and that government control and redistribution are the solution to society’s problems. Every day we struggle to explain that a free society that embraces free exchange is the only way to create wealth, peace, and prosperity for all.
Most people acknowledge, if only begrudgingly, that capitalism does produce considerable wealth and material well-being. But many feel torn between material prosperity on the one hand and living a moral life on the other. The self-interested pursuit of profit that is characteristic of a capitalistic system just doesn’t feel right to them.
The task before us, then–if we wish to actualize the truly free social system that is laissez-faire capitalism–is to provide and defend its moral justification. We must convince fellow students that capitalism is not just the most efficient system, but a virtuous one as well.
Free to Choose (1980) is a book and a ten-part television series broadcast on public television by economists Milton and Rose D. Friedman that advocates free market principles. It was primarily a response to an earlier landmark book and television series: The Age of Uncertainty, by the noted economist John Kenneth Galbraith. Milton Friedman won the Nobel Memorial Prize in Economics in 1976.
A resource for learning about the ideas of a free society. Our goal is to provide a starting point for conversations on important questions: What is the nature of man and society? What are the best ways to organize human society? What is the proper role for government?
The Machinery of Freedom is a nonfiction book by David D. Friedman which advocates Friedman's vision of an anarcho-capitalist society. The book was published in 1973, with a second edition in 1989 and a third edition in 2014.
The book calls for the abolition or privatization of all government functions, details suggestions for many specific instances of privatization, explores the consequences of libertarian thought, describes examples of libertarian society (such as the Icelandic Commonwealth), and offers the author's personal statement about why he became a libertarian. Topics addressed in the book include the privatization of law (both legislation and enforcement), and the knotty problem of providing for public goods (such as national defense) in a purely libertarian society. Friedman argues that anarcho-capitalism will be beneficial to the vast majority, including the poor.